Nieuwe theorie voor gravasterren H

Het inwendige van zwarte gaten blijft een raadsel voor de wetenschap. In 1916 schetste de Duitse natuurkundige Karl Schwarzschild een oplossing voor de algemene relativiteitsvergelijkingen van Albert Einstein, waarin het centrum van een zwart gat bestaat uit een zogenaamde singulariteit, een punt waarop ruimte en tijd niet langer bestaan.

Hier, zo luidt de theorie, zijn alle natuurkundige wetten, inclusief Einsteins algemene relativiteitstheorie, niet langer van toepassing; het causaliteitsprincipe wordt opgeschort. Dit vormt een groot probleem voor de wetenschap, het betekent immers dat er geen informatie kan ontsnappen uit een zwart gat voorbij de zogenaamde waarnemingshorizon. Dit zou een reden kunnen zijn waarom de oplossing van Schwarzschild niet veel aandacht trok buiten de theoretische wereld, dat wil zeggen, totdat de eerste kandidaat voor een zwart gat werd ontdekt in 1971, gevolgd door de ontdekking van het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg in de jaren 2000, en ten slotte het eerste beeld van een zwart gat, vastgelegd door de Event Horizon Telescope Collaboration in 2019.

In 2001 stelden Pawel Mazur en Emil Mottola een andere oplossing voor de veldvergelijkingen van Einstein voor, die leidde tot objecten die zij gravitationele condensaatsterren of gravasterren (gravastars) noemden. In tegenstelling tot zwarte gaten hebben gravastars verschillende voordelen vanuit theoretisch astrofysisch perspectief. Aan de ene kant zijn ze bijna net zo compact als zwarte gaten en vertonen ze ook een zwaartekracht aan hun oppervlak die in wezen net zo sterk is als die van een zwart gat. Aan de andere kant hebben gravastars geen waarnemingshorizon, dat wil zeggen een grens waarbinnen geen informatie verzonden kan worden, en hun kern bevat geen singulariteit.

Lees verder op: Spacepage

174
Deel dit artikel